Content creator Saad ging op bezoek bij Minke (17), die vertelt over het wonen in een woongroep en haar ervaring met haar oma als JIM.
Hoi, ik ben Minke, zeventien jaar oud. En eigenlijk ben ik een doodnormaal meisje. Ik heb een jonger zusje, twee lieve ouders, ik doe veel met vrienden en ik heb een vriendje, nu bijna een jaar. En ik heb dus in een woongroep gewoond toen ik vijftien was. Daar heb ik vierenhalve maand gezeten. Dit jaar woon ik alweer twee jaar thuis.
Het ging hier thuis niet zo lekker. Op den duur kregen we ook extra hulp, want mijn ouders wilden mij liever niet het huis uit zien gaan, maar ik riep juist vaker dat ik het huis uit wilde, dat dat beter was voor mijn ouders en voor mijzelf. Uiteindelijk is er toen toch besloten dat ik uit huis zou gaan. En ik wilde niet met spoed weg, ik wilde dat we rustig het traject in konden gaan. Toen ben ik op mijn vijftiende bij Lochem terechtgekomen.
Het was best wel heftig. Ik had mijn intake tegelijkertijd met mijn verhuizing dus zo rustig was het traject niet uiteindelijk. Ik kreeg te horen dat ik mijn telefoon niet kreeg en ik moest er gelijk gaan wonen dus het had wel impact. Het viel me best zwaar. Je hebt altijd thuis gewoond en dan kom je ineens in een andere situatie: je zit in een heel klein kamertje met een wasbak en je bed en dan moet je doei zeggen tegen je ouders. En dan ontmoet je de mensen waarmee je woont en daar moet je dan maar aan wennen.
De eerste dagen zijn wel echt heftig geweest en ik moest veel huilen. Ik vond het echt niet oké. Ik had mijn telefoon ook niet, dus je hebt 0,0 contact met de buitenwereld, ook omdat mijn groep best wel afgelegen zat. Maar uiteindelijk vond ik mijn draai en deed ik veel goeie dingen waardoor ik mijn telefoon meer verdiende. Met de meiden had ik het steeds leuker en met de groepsleiding ging het steeds beter. Ik zat op een meidengroep, dan weet je al wel wat voor kippenhok dat kan zijn. Maar ik had het wel heel leuk. We hadden allemaal een ander verhaal, maar je deelt allemaal hetzelfde: dat je niet meer thuis woont.
Uiteindelijk kreeg ik een ambulant begeleider en zij kwam met het JIM-idee. Eerst vroeg ik me af wat het was en wat ik er dan mee moest en of het wel echt zou helpen. Toen heeft ze nog iets meer uitgelegd, mocht ik er nog over nadenken en toen heb ik uiteindelijk mijn oma gevraagd als JIM. In het begin zei ze: “ik ga me niet bemoeien met de opvoeding, dat doen je ouders gewoon.” Ze had dus wel wat twijfels. Maar uiteindelijk zei ze ja, maar op de voorwaarde dat ze geen geheimen wilde houden voor mijn ouders. Maar dat was geen probleem, want ik heb geen geheimen voor ze. Soms had ik gewoon even geen zin om tegen ze te praten, maar dat deed oma dan.
Ja precies, want ik wist ook wel dat ik iemand nodig had die af en toe tegengas kon geven en af en toe kon zeggen: “En nu effe je mond houden en stilzitten”. Dat kan zij. Voor het hele JIM gebeuren ging ik ook al naar haar toe als er wat was, of ik belde haar dat ik mijn moeder weer vervelend vond.
Ze was eigenlijk altijd al mijn JIM, maar het werd wel serieuzer toen ze de JIM-stempel kreeg. Met evaluaties was ze er dan bij en ze kreeg wat meer informatie dan alleen de dingen van mijn kant. Ze kreeg ook ondersteuning van mijn ambulant begeleidster. Nu de laatste tijd heb ik haar niet meer nodig. Ja, alleen als oma zeg maar.
Het wijkteam was er al een jaar of vijf. En ik kreeg een coach. Hij heeft me wel basis dingen geleerd en daar had ik wel wat aan, maar het was net niet genoeg om me echt goed te helpen. Terwijl ik in Lochem zat kreeg ik ook onderzoeken van jeugd-ggz en daar loop ik nog steeds bij.
Ik vond het met mijn oma wel prettiger, want je moet als jong meisje mensen gaan vertrouwen die jou maar moeten gaan helpen. Dus ik vond het fijn dat er iemand was die mij al vanaf de pampers kende en wist hoe ik in elkaar zat. Ze was ook niet oordelend. Maar het was af en toe ook wel lastig, want sommige dingen wil je niet bespreken met je oma. Dus daar hebben we met z’n allen wel een weg in gevonden. Dan zei ze soms: “Dat bespreek je maar met de mensen die ervoor gestudeerd hebben.”
Ik zou sowieso als eerste naar mijn ouders stappen, want dat is nu makkelijker dan eerst. Maar als ik het probleem liever niet met hen wil bespreken of als ik denk dat ze het niet gaan begrijpen, dan nog steeds oma.
Luister naar jongeren. Als je dat niet kan, heeft het geen zin. Er zit vaak veel meer achter dan alleen maar dat huilende en boze kind. Ik werd ook gezien als dat boze kind. Maar als je daar achter kan kijken, dan kun je diegene echt helpen.
Mijn ambulant begeleider geeft ook JIMtrainingen aan groepsleiders en dan mag ik ook mijn verhaal doen over JIM en dan worden er allemaal vragen aan mij gesteld en dan krijg ik ook complimenten dat ik het durf te delen. Dat is echt leuk. En ik vind het ook gewoon prettig dat ik vanuit het jongerenperspectief kan meegeven wat ik belangrijk vind.
Ik hoop dat we meer een band met elkaar kunnen creëren. Op mijn groep had ik bijvoorbeeld geen huiselijk gevoel. Hulpverleners moeten niet de moeder gaan uithangen, maar wel die persoon zijn waarvan een jongere weet: ik ben verdrietig, bij die persoon kan ik uithuilen. Je moet als jongere het gevoel krijgen dat je bij iedereen terecht kan. En niet dat je het gevoel krijgt: ik durf dat niets te zeggen, want ik ben bang dat ik straf krijg.
En geef jongeren de ruimte om je te leren kennen. En andersom ook. Ik heb mijn oma ook leren kennen op een manier waarvan ik nooit dacht dat ik haar zou leren kennen.
Ik hoop dat JIM en JIMpact iets groots wordt. Ik vind het belangrijk dat als het thuis niet veilig is, je nog ergens anders terecht kunt. Dat is zo belangrijk, dat gun ik iedereen.